Nu antwoordde Job de HEER:
‘Ik weet dat niets buiten Uw macht ligt en geen enkel plan voor U onuitvoerbaar is. Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, Uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten. “Luister,” zei ik, “dan zal ik spreken, ik zal U ondervragen, zeg mij wat U weet.” Eerder had ik slechts over U gehoord, maar nu heb ik U met eigen ogen aanschouwd. Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij, zoals ik hier zit in het stof en het vuil.’
Nadat de HEER deze woorden tot Job had gesproken, richtte Hij zich tot Elifaz uit Teman:
‘Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over Mij hebben gesproken, zoals Mijn dienaar Job. Welnu, neem elk zeven jonge stieren en zeven rammen, ga daarmee naar Mijn dienaar Job, zodat jullie een offer kunnen brengen voor jezelf. Job, Mijn dienaar, zal voor jullie bidden, want Ik ben alleen hem goedgezind. Dan zal Ik jullie niet blootstellen aan schande, ook al hebben jullie niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.’ En Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma deden zoals de HEER had gezegd en de HEER was Job goedgezind. Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, bracht de HEER een keer in het lot van Job en Hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder bezat.